Ik ben op dit moment verwikkeld in een juridische procedure om contact te krijgen met mijn kleinzoon van 2½ jaar. We hebben een belangrijke inbreng gehad in zijn opvoeding, tot zijn moeder (niet onze dochter) ons in juli van dit jaar de toegang tot hem ontzegde omdat mijn zoon (zijn vader) een nieuwe relatie was begonnen. Ik heb er heel veel moeite mee om deze gebeurtenissen anders te zien dan in wereldse termen. Hoe moet ik over deze speciale relatie denken, zodat ik voorbij kan gaan aan de enorme pijn die dit mij geeft?
Antwoord: Een situatie zoals je die beschrijft kan alleen maar als hartverscheurend en pijnlijk worden ervaren, zolang we erover blijven denken op het niveau van de wereld. Want de denkgeest die wordt geleid door het ego kan alleen maar denken in termen van slachtoffers en daders. En zolang we naar het ego luisteren lijken deze rollen meestal maar al te duidelijk omschreven en toegekend te zijn in onze denkgeest. Maar dat is nu precies wat we allemaal hebben afgesproken om te doen wanneer we bij elkaar zouden komen om dit specifieke scenario uit te spelen. En allemaal omvat de ouders, de grootouders en het kind, en ieder ander die betrokken is bij dit slepende drama.
Zodra wij ervoor hebben gekozen om onszelf als lichamen te beschouwen – wat onvermijdelijk is, wanneer we onszelf eenmaal in de wereld bevinden – moet het spel van beschuldigen en schuld uitwisselen wel in gang worden gezet. En om te zorgen dat het spel werkt, moeten we allemaal – elk vanuit ons eigen perspectief – het gevoel hebben dat we oneerlijk behandeld worden of zijn, want dat rechtvaardigt dan weer onze aanvalsgedachten als reactie daarop. Deze verborgen overeenkomst om slachtoffer te worden, die achter al onze relaties met anderen ligt, wordt expliciet beschreven in Een cursus in wonderen in “De geheime geloften” (T28.VI), waar Jezus uitlegt wat de rol van het lichaam is bij deze zelfmisleiding: “Het lichaam vertegenwoordigt de kloof tussen het kleine beetje denkgeest dat jij het jouwe noemt en heel de rest dat werkelijk het jouwe is. Je haat het, en toch denk je dat het jouw zelf is, en dat zonder het lichaam jouw zelf verloren zou zijn. Dit is de geheime gelofte die jij hebt afgelegd, met elke broeder die zijn eigen weg wil gaan. Dit is de geheime eed die jij telkens hernieuwt wanneer jij jezelf als aangevallen beschouwt. Niemand kan lijden tenzij hij zichzelf aangevallen ziet, en ziet verliezen door die aanval. Iedere gelofte aan ziekte ligt onuitgesproken en onvernomen in het bewuste. Toch is het een belofte aan een ander om door hem te worden gekwetst, en hem aan te vallen in ruil daarvoor.” (T28.VI.4; cursief toegevoegd )
Het lijkt stapelgek wanneer het zo duidelijk en zonder omhaal wordt gesteld, maar toch is dit waar we allemaal onbewust de hele tijd mee bezig zijn. En waarom zouden we zo’n krankzinnige regeling met al onze broeders en zusters accepteren? Om de motivatie voor deze waanzin te begrijpen moeten we erkennen wat de werkelijke bron is van de pijn die we ervaren in dergelijke situaties in de wereld. Die pijn komt voort uit de overtuiging die wij in onze denkgeest koesteren, dat we een ondankbaar Kind zijn die zijn liefde en onschuld verloren heeft door ons van onze eeuwige Vader af te keren. Maar een dergelijke zelfbeschuldiging is te pijnlijk om lang in ons gewaarzijn te houden, en dus hebben we een wereld gemaakt die de ‘waarheid’ van onze aanval op God kan verbergen, zodat we de schuld buiten onszelf kunnen zien. De vorm van de geprojecteerde aanval zal variëren, al naar gelang de omstandigheden. Maar in een situatie zoals die van jou, lijkt het alsof een kind – die onze verloren liefde en onschuld symboliseert – van ons wordt weggenomen, terwijl dat duidelijk niet onze fout is, en dat dát de oorzaak is van onze pijn.
En toch voelt iedereen die bij dit drama betrokken is zich op de een of andere manier slachtoffer en daarom gerechtvaardigd in zijn of haar manier van denken en handelen. Dit gaan inzien is de sleutel voor onze eigen ontsnapping aan de pijn. Want dan kunnen we beginnen in te zien dat iedereen in werkelijkheid hetzelfde is en verstrikt in dezelfde misleidingen van het ego. We zijn er allemaal op uit ons eigen pijnlijke schuldgevoel - omdat we onszelf als liefdeloos zien - te projecten, en we geloven dat de speciale liefdesrelatie vereist dat lichamen bij elkaar zijn (T.15.VII.8:2). Als we dat zien, kunnen we beginnen onze oordelen over anderen los te laten. Want de oordelen die we koesteren over anderen, houden ons afgescheiden van hen in onze denkgeest, en dat is de werkelijke bron van de pijn. Als we wisten en zouden accepteren dat de liefde die we verlangen al binnenin ons aanwezig is, dan zou geen enkel schijnbaar verlies van buiten enig effect op ons kunnen hebben.
Het is belangrijk om te benadrukken dat alles wat we hier besproken hebben alleen betrekking heeft op het niveau van gedachten, de inhoud. Het zegt niets over eventuele specifieke acties die je onderneemt. Met andere woorden: het is mogelijk om door te gaan met de gerechtelijke stappen die je in gang hebt gezet, zonder dat dit een aanval is op de moeder van je kleinkind. De rechtsvervolging kan een klaslokaal zijn waarin je de gelegenheid hebt om waar te nemen hoe sterk je verlangen blijft om jouw eigen schuld op je ex-schoondochter te projecteren. Op de momenten dat je in de juiste gerichtheid-van-denken bent, zul je beseffen dat het mogelijk is om door te gaan met gerechtelijke stappen, zonder dat je haar veroordeelt of aanvalt vanwege háár eigen behoefte om schuld te projecteren en aan te vallen in schijnbare zelfverdediging. En je zult alleen nog maar liefde voelen voor iedereen die betrokken is bij dit juridische gevecht, want jij bevindt je dan boven het slagveld.
“Zij die de kracht van God in hun bewustzijn dragen, kunnen nooit aan strijd denken. Wat zouden ze kunnen winnen behalve het verlies van hun volmaaktheid? Want alles waar op het slagveld om gevochten wordt is van het lichaam: iets wat het lijkt aan te bieden of te bezitten. Niemand die weet dat hij alles heeft kan naar beperking streven, of waarde hechten aan wat het lichaam biedt. De onzinnigheid van de verovering is vanuit de vredige sfeer boven het slagveld overduidelijk. Wat kan met alles strijden? En wat ter wereld heeft minder te bieden en is toch begerenswaardiger? Wie, die zich door Gods Liefde gedragen weet, kan de keuze tussen wonderen en moord moeilijk vinden?” (T23.IV.9)