Onlangs hoorde ik over een dreigende ondergang van de aarde, binnen nu en tien jaar. Opwarming van de aarde, aardbevingen, vulkanen, stormen, vervuiling, kernoorlog. Als ik niet klaar ben, door middel van gebed en meditatie, bestaat het gevaar dat ik na mijn dood voor lange tijd onbewust ben. Ik weet dat mijn gedachten niet zuiver zijn, ik vecht tegen de duisternis. Wanneer ik mediteer en God uitnodig kan ik Zijn aanwezigheid niet voelen, hoewel ik me wel getroost voel bij de gedachte dat Hij er is. Wat moet ik denken van deze voorspellingen?
Antwoord: De voorspelling van rampzalige gebeurtenissen is zeker waar, aangezien ze al volop gaande zijn in onze wereld. Onze zorg is daarom niet de geloofwaardigheid van de voorspellingen, maar onze interpretatie ervan. Zoals Jezus in het Tekstboek zegt: “De test voor alles hier op aarde luidt eenvoudig als volgt: Waartoe dient het? Het antwoord maakt het tot wat het voor jou is. Het heeft van zichzelf geen betekenis, maar naargelang het doel dat je dient kun je er werkelijkheid aan verlenen” (T24.VII.6:1-3). Er wordt ons ook gezegd dat er maar twee mogelijke antwoorden op deze vraag zijn: alles dient ofwel het denksysteem van het ego of dat van de Heilige Geest. Het ego interpreteert alles ter ondersteuning van het geloof dat de wereld werkelijk is en gevolgen heeft voor ons. De Heilige Geest interpreteert alles als een kans om via vergeving te leren dat de wereld niet werkelijk is, en dat niets van buiten de denkgeest enig effect op hem heeft. Dat zijn de enige twee mogelijkheden, en dus is de enige werkelijke ramp de keuze om het ego te geloven.
Deze keuze vindt plaats in de denkgeest en brengt de schuld teweeg die de enige oorzaak van angst is. Die wordt vervolgens ervaren als angst voor rampen, het gevoel van een dreigende ondergang, en ontelbare andere vormen van onbehagen. De werkelijke oorzaak van deze gevoelens is de keuze van de denkgeest voor afscheiding, waarbij de Zoon van God alle bewustzijn van Zijn ware Identiteit in zijn denkgeest uitwist, en zich identificeert met het lichaam. De wereld met al z’n conflicten en rampen is het resultaat. De boodschap die Jezus ons in Een cursus in wonderen geeft is: “Er is helemaal niets gebeurd behalve dat jij jezelf in slaap hebt gebracht, en een droom hebt gedroomd waarin jij voor jezelf een vreemde was, en slechts een deel van iemand anders’ droom” (T28.II.4:1). De droom is een nachtmerrie waarin natuurrampen onvermijdelijk zijn. In feite is het leven in de wereld op zich een ramp, een onnatuurlijke ramp voor Gods Zoon die als één met Hem geschapen is: “ Ze [de wereld] symboliseert angst. En wat is angst anders dan de afwezigheid van liefde? De wereld was aldus bedoeld als een plaats waar God niet binnen kon gaan en waar Zijn Zoon van Hem gescheiden kon zijn” (WdII.2:2-4). Daarom kan deze wereld niets anders dan een angstige plaats zijn, met of zonder voorspellingen van rampzalige gebeurtenissen.
Ons doel met het bestuderen van de Cursus is ontwaken uit de droom door te leren dat we niet ons lichaam zijn. Deze wereld is niet ons thuis en we kunnen hier geen enkele hoop op vrede vinden. Onze hoop ligt uitsluitend in de aanvaarding dat we een denkgeest hebben die genezen kan worden van de afscheidingsgedachte, door ervoor te kiezen om anders naar de wereld te kijken. Zoals Jezus zegt in de Cursus: “Probeer dan ook niet de wereld te veranderen, maar kies ervoor je denken over de wereld te veranderen” (T21.In.1:7). Dit wordt bereikt door de wereld te zien als een klaslokaal om de vergeving die Jezus in de Cursus onderwijst te beoefenen. Dit maakt iedere ervaring als gelijk, of het nu in wereldse termen beoordeeld wordt als goed of slecht, plezierig of onplezierig.
Een rampzalige gebeurtenis is een kans om in contact te komen met de enorme angst die wordt opgewekt - niet door een aardbeving of vulkaanuitbarsting, maar door de uitbarsting van schuld die ontstaat wanneer we kiezen voor afscheiding van God. Verlossing ligt in het genezen van deze gedachte in de denkgeest en vergeving is het gebed dat dit mogelijk maakt. Dit proces is geen activiteit van het lichaam en begint daarom niet met zijn geboorte noch eindigt het met zijn dood. Er is geen aanhoudende staat van bewusteloosheid te vrezen na de dood van het lichaam, want het lichaam doet niets: “Het lichaam leeft noch sterft, omdat het jou [denkgeest] niet bevatten kan, jij die leven bent” (T6.V.A.1:4). De dood van het lichaam heeft daarom geen gevolgen voor de keuze van de denkgeest voor afscheiding. Belangrijker nog: de keuze van de denkgeest om te geloven dat de afscheiding werkelijk is, heeft geen gevolg voor de waarheid. “De slaap is evenmin een vorm van de dood als de dood een vorm van bewusteloosheid is. Totale bewusteloosheid is onmogelijk” (T8.IX.4:7,8). Dus het enige wat we nodig hebben is aandacht besteden aan de oordelende gedachten, die de onjuiste keuze van de denkgeest om afgescheiden te zijn weerspiegelen, en ons in de droom geworteld houden. Zo kunnen we tenslotte deze waarheid aanvaarden: “Je kunt in vrede rusten alleen omdat jij wakker bent” (T8.IX.4:9).
Voor het onderwijs van de Cursus over bovennatuurlijke krachten: zie Handboek voor leraren, hoofdstuk 25.