Als God absoluut en één is, kan er niets anders zijn dan Hij. Hoe kan het dan dat er een Zoon is, en waarom? Droomt God van een Zoon? Is er een schakel tussen God en de wereld, de Heilige Geest of de Zoon, en zo ja, welke? Als deze wereld een illusie is en God die niet heeft gemaakt, is het dan zo dat engelen en andere spirituele wezens ook niet bestaan? Bestaan wíj eigenlijk wel, als tijd niet meer is dan een moment in onze denkgeest dat allang voorbij is? En wat zijn de praktische gevolgen voor ons dagelijkse leven? Zelfs als wij dit feit erkennen, heb ik niet het gevoel dat het enig verschil maakt voor ons normale leven. De wereld houdt niet op te bestaan, ook al proberen we dat.
Antwoord: Vanuit het perspectief van de absolute waarheid, heb je gelijk: er kan geen Zoon zijn die zich onderscheidt van God (WdI.132.12:4). Alleen binnen de schijnbare droom van de slapende Zoon lijken er twee wezens te zijn, God en de Zoon. En, anders dan in sommige Oosterse spirituele leringen, droomt de God van de Cursus niet en is de wereld niet het gevolg van Zijn dromen maar van die van de Zoon. De Cursus spreekt van de Zoon omdat hij zich richt tot een denkgeest die gevangen zit in een vals geloof in dualiteit en afscheiding. Daarom gebruikt de Cursus de symbolen van de gespleten denkgeest om dit valse geloof te corrigeren, zolang we nog geloven dat we afgescheiden zijn (T25.I.7:4). Zie ook de vragen V#027 , V#072 , V#085 , V#228 voor een verdere uiteenzetting over hoe Een cursus in wonderen tot ons komt in een dualistische taal, ondanks zijn non-dualistische metafysica.
Er is geen schakel tussen God en de wereld, omdat de wereld niet meer is dan een schimmige projectie van een illusoire gedachte van schuld in de denkgeest. Er is echter wel een Schakel tussen God en de schijnbaar slapende denkgeest van de Zoon. Dat is wat de Cursus de Heilige Geest noemt (T6.I.19:1; T10.III.2:5,6; T13.XI.8:1; VvT6.3,4). Deze schakel is geen afzonderlijk wezen, hoewel de Cursus vaak op die manier spreekt over de Heilige Geest, maar is alleen de herinnering van God (T10.II.2:3-6). Deze herinnering in onze denkgeest hebben we met ons meegenomen in de droom, omdat we ons in werkelijkheid nooit kunnen afscheiden van God.
Niets binnen het rijk van dualiteit en afzonderlijke wezens, inclusief engelen, heeft vanuit de Cursus gezien een werkelijk bestaan. De Cursus gebruikt het concept van engelen weliswaar op diverse plaatsen, maar alleen als een symbool van Gods Liefde (zie ook V#036 en V#413b). Ook het zelf dat we denken te zijn is onderdeel van het rijk van dualiteit. Ons ‘ik’ is het valse zelf van het ego, het illusoire zelf waar we ons allemaal aan vastklampen omdat we het als onze identiteit beschouwen. Het doel van de Cursus is om ons door middel van vergeving of het loslaten van onze oordelen, te leiden naar het punt waar we er klaar voor zijn alle concepten die we over onszelf hebben los te laten. Inclusief, helemaal aan het einde van dat proces, het concept dat we een individueel zelf zijn, een ‘ik’. Tenslotte is ‘ego’ het Latijnse woord voor ‘ik’.
Ondanks het feit dat de metafysica van de Cursus ons leert dat tijd al voorbij is, erkent Jezus – zoals je in je vraag aangeeft - dat dit niet onze ervaring is: “Nu hebben we werk te doen, want zij die in de tijd leven, kunnen spreken over dingen die daarbuiten liggen, en luisteren naar woorden die uitleggen dat wat nog komen moet al is voorbijgegaan. Maar welke betekenis kunnen de woorden overbrengen aan hen die nog steeds de uren tellen aan de hand waarvan ze opstaan, werken en gaan slapen?” (WdI.169.10:3,4) Maar toch, als we onszelf toestaan te aanvaarden dat dit idee mogelijk is, ook al is dat nog niet onze directe ervaring, dan kan het ons in de dagelijkse praktijk helpen gebeurtenissen iets minder serieus te nemen. Het kan helpen geleidelijk aan iets minder bezorgd te zijn over hoe dingen uitpakken, wat meer open te blijven en onszelf waar te nemen in wat we doen, zonder zo koppig controle te willen houden over de uitkomst. Dat zou allemaal een weerspiegeling zijn van een steeds diepere vrede, die voortvloeit uit de acceptatie van alles wat is. Dat is het resultaat van vergeving. En wat zou praktischer kunnen zijn dan dat?