Als leerling van Een cursus in wonderen is het mijn doel de verzoening voor mezelf te aanvaarden en te leven boven het slagveld, in de werkelijke wereld, tot mijn lichaam sterft en ik één ben met God. Zal ik me dan nog steeds bewust zijn van de mensen die ik achterlaat en zal ik hen kunnen beïnvloeden? En wanneer mensen sterven die nooit van de Cursus gehoord hebben en volkomen opgaan in hun lichaam, kunnen zij na de ‘dood’ nog steeds kiezen voor afscheiding? En verlangen zij ernaar om terug te keren? Is dit een verklaring voor reïncarnatie? Of worden zij dan toch automatisch één met God, na de dood? Als je eenmaal één bent met God, waarom zou je dan weer naar een lichaam verlangen en kiezen om te reïncarneren!
Antwoord: De manier waarop de Cursus naar de dood kijkt is anders dan de manier waarop we er gewoonlijk naar kijken of hoe religies ermee om gaan. In tegenstelling tot oosterse en westerse tradities, onderwijst de Cursus dat we niet hoeven te wachten op de dood van het lichaam om één te worden met God. De dood van het lichaam heeft niets te maken met het wel of niet één zijn met God. Blijven geloven dat we niet één zijn met God en ontkennen dat we de waarheid ontkennen, is uitsluitend een zaak van de keuze in onze denkgeest. De omkering van de ego-waarneming (dat het lichaam een werkelijke en onafhankelijke entiteit is dat de ziel huisvest die bevrijdt wordt bij de dood van het lichaam) is het doel van het wonder. Ons lichaam is een gedachte die nooit zijn bron in de denkgeest verlaat, en vertegenwoordigt enkel de keuze van de denkgeest: “de uiterlijke weergave van een innerlijke toestand” (T21.In.1:5). De cruciale factor is daarom, de keuze die we in onze denkgeest maken, om wel of niet te zijn zoals God ons geschapen heeft.
Wanneer we de waarheid aanvaarden van onze eenheid, en de illusie van afscheiding van God afwijzen, zal onze denkgeest, nu vrij van schuld, uitsluitend geleid worden door liefde en dat kan wel of niet resulteren in het afleggen van ons lichaam. Dan is de dood een keuze; er is geen wachten op de dood van het lichaam, zodat men naar huis terug kan keren. Zie Het Lied van het Gebed (L3.II) voor een uiteenzetting over de dood als keuze vanuit het juist gerichte denken. Liefde kan het lichaam nodig hebben als een geschikte vorm van uitdrukking voor andere denkgeesten die nog bang zijn voor abstracte liefde. Maar als je in de werkelijke wereld bent, zul je reeds weten dat het lichaam niet je identiteit is. Je bent volledig aanwezig voor de liefde, en de liefde is volledig aanwezig voor jou. Daar heeft het lichaam niets mee te maken. In de werkelijke wereld zou er geen jij zijn (een afgescheiden identiteit) die zou besluiten of hij anderen ‘die achtergebleven zijn’ zou helpen. Daar is alleen de waarneming van de Heilige Geest: we geven liefde of we vragen er om. En zij die om liefde vragen wachten enkel op hun eigen beslissing om te aanvaarden wat reeds aanwezig is.
Tenslotte is de vraag waarom je weer naar een lichaam zou verlangen en opnieuw zou kiezen om te reïncarneren als je één bent met God, een favoriete valkuil van het ego. Want die vraag stellen is aannemen dat het al eerder is gebeurd, terwijl het verzoeningsprincipe een verklaring is van de onmogelijkheid ervan. Bovendien maakt die vraag het lichaam tot vijand en dus werkelijk.