Ik heb Een cursus in wonderen langer dan 10 jaar bestudeerd, met enkele langere onderbrekingen. Ik doe de lessen nu voor de tweede keer en ze lijken meer los te maken en meer angst op te roepen dan de eerste keer. Je hebt al veel vragen over angst beantwoord, en ik hoop dat je nog enkele duidelijke aanwijzingen hebt over de manier waarop ik hiermee om kan gaan.
Antwoord: Het is in de eerste plaats behulpzaam om te bedenken dat angst altijd het gevolg is van onze keuze, ongeacht wat onze ervaring aanvoert als bewijs van het tegenovergestelde.
Hier volgen enkele van de vele passages in de Cursus die dat duidelijk maken: over het ego en de Heilige Geest wordt gezegd “er zijn geen andere gidsen dan deze twee waartussen je kunt kiezen, en er zijn geen andere uitkomsten mogelijk als gevolg van je keuze dan de angst die het ego altijd verwekt en de liefde die de Heilige Geest altijd ter vervanging daarvan biedt” (WdI.66.7:5). “Niemand kan verdrietig of bang zijn, of denken dat hij ziek is, als dit niet het resultaat is dat hij wenst” (WdI.152.1:3). En “Is het ontsnappen van Gods geliefde Zoon aan kwade dromen, die hij zich inbeeldt en toch voor waar houdt, niet een waardig doel? Wie kan op meer hopen, zolang er een keuze mogelijk lijkt tussen succes en mislukking, tussen liefde en angst?” (WdI.200.6:5,6).
Meestal kiezen we onbewust, maar een van de doelen van de Cursus is ons te helpen ons meer bewust te worden van de beslissing die we hebben genomen, zodat we een andere kunnen nemen. Een van de manieren om bewuster keuzes te maken is te gaan begrijpen waarom we voor angst kiezen. Angst dient een zeer belangrijk egodoel, namelijk het bevestigen van onze ervaring van de realiteit van de afscheiding. Angst bevestigt mijn bestaan als een afgescheiden wezen, dat bedreigd wordt door krachten buiten mijzelf. Dat gevoel ontkent dat ik mogelijk één zou kunnen zijn met mijn Bron, waarbuiten niets bestaat. Het maakt niet uit waaraan ik mijn angst toeschrijf, zolang ik de werkelijkheid van het gevaar voor mijzelf maar niet serieus in twijfel trek.
Hoewel we bang zijn voor allerlei schijnbaar uitwendige krachten in de wereld buiten ons, maakt de Cursus ons duidelijk dat deze krachten uitsluitend het resultaat zijn van de projectie van in onze denkgeest verborgen angst voor straf en een gewisse dood, die we menen te verdienen voor het aanvallen van God en het vernietigen van de Hemel. Maar er is een diepere angst en dat is de angst voor liefde. Deze beginnen we te voelen wanneer we gaan accepteren dat we de angst voor straf en de dood zelf verzonnen hebben, omdat het ego ons afgescheiden wil houden van de denkgeest. Tot deze angst voelen we ons het meest aangetrokken (T19.IV.B,C), want in de aanwezigheid van volmaakte liefde zijn er geen verschillen, is er geen onderscheid en bestaan er geen individuele identiteiten.
Onze angst voor liefde wordt op diverse plaatsen in de Cursus behandeld, maar wordt nergens duidelijker benoemd dan in het begin van De angst voor verlossing: “We hebben gezegd dat niemand angst zal gedogen wanneer hij die als zodanig herkent. Toch ben jij in je wanordelijke staat van denken niet bang voor angst. Je vindt het niet prettig, maar het is niet jouw verlangen om aan te vallen dat jou werkelijk angst inboezemt. Je bent niet in ernstige mate verontrust door je vijandigheid. Je houdt die verborgen omdat je banger bent voor wat ze bedekt. Je zou zelfs zonder angst naar de donkerste hoeksteen van het ego kunnen kijken, als je niet geloofde dat je, zonder het ego, iets in jezelf zou vinden waar je nog banger voor bent. Je bent niet werkelijk bang voor de kruisiging. Je echte doodsangst betreft de verlossing.
Onder het donkere fundament van het ego ligt de Godsherinnering, en juist hiervoor ben je werkelijk bang. Want door deze herinnering zou jij terstond je eigen plaats hervinden, en juist deze plaats heb je proberen te verlaten. Je angst voor aanval is niets vergeleken bij je angst voor liefde. Als je niet zou geloven dat je wrede wens om de Zoon van God te doden jou van de liefde zou verlossen, zou jij bereid zijn zelfs daarnaar te kijken. Want die wens heeft de afscheiding veroorzaakt, en jij hebt die beschermd omdat je niet wilt dat de afscheiding wordt genezen” (T13.III.1:4 t/m 2:5).
Het is dus behulpzaam om de diepte van onze angst te erkennen, maar we dienen ons ook te realiseren dat hij in onze denkgeest werkt als een krachtige verdediging, teneinde de identiteit te beschermen waar we ons aan vastklampen, omdat we te bang zijn om deze los te laten. Er wordt ook geen druk uitgeoefend om hem los te laten. Jezus verzekert ons: “Vrees niet dat je opeens zult worden opgetild en de werkelijkheid in geslingerd” (T16.VI.8:1). Als je dus door de lagen van je angst heen gaat, denk er dan aan Jezus bij dit proces te betrekken, want zijn aanwezigheid herinnert je er aan dat angst een keuze is die een belangrijk egodoel dient. En vooral: dat alle schijnbare redenen voor onze angst verzonnen zijn, en niet gebaseerd op de werkelijkheid. Dat geloven we nog niet, maar Jezus weet dat het waar is.
Je schrijft dat al veel vragen over angst zijn beantwoord. Dit zijn er enkele van: V#095 , V#242 , V#267 , V#355 en V#384 .