Aangezien het brein deel van mijn lichaam is, dat denkt en op zijn beurt vragen stelt en naar Ken of naar anderen luistert en zich in deze wereld manifesteert, is het dan niet onwaarschijnlijk dat we het ooit zullen ‘snappen’?
Antwoord: Wie heeft je gezegd dat het brein denkt? Dat kan alleen maar je ego zijn! Je vraag, en je bent niet de enige die deze stelt, geeft alleen maar weer hoe doeltreffend we de list van het ego aanvaard hebben dat we een lichaam zijn en geen denkgeest, en hoe we ons volledig vereenzelvigd hebben met dit onjuiste zelf, ook al is dit niet onze werkelijkheid en is het niet de oorsprong van ons denken. Jezus is zich bewust van deze verwarring, want hij merkt op: “Je gelooft ook dat de hersenen van het lichaam kunnen denken. Als je ook maar iets van de aard van het denken begreep, zou je alleen maar kunnen lachen om dit waanzinnige idee.” En hij voegt eraan toe: “Toch is dit niet dwazer dan te geloven dat de ogen van het lichaam kunnen zien of dat de hersenen kunnen denken.” (WdI.92.2:1-2, 4)
Als verder bewijs van onze verwarring – als hij het heeft over degenen onder ons die geloven dat we in deze wereld geboren zijn – merkt hij op: “Hun denkgeest lijkt opgesloten in hun hersenen, en de krachten daarvan lijken af te nemen wanneer hun lichaam pijn lijdt” (T13.In.2:7, onze cursivering).
Onze verkeerde overtuigingen over onszelf veranderen in geen enkel opzicht het feit dat al het denken, al het bewuste (T3.IV.2), alle oordeel, alle keuzes in de gespleten denkgeest plaatsvinden, en niet in de hersenen van het lichaam, die niets meer zijn dan een illusoire schaduw van de schuld van de denkgeest over de ogenschijnlijke afscheiding. Maar we hebben onze verkeerde identiteit opzettelijk in het leven geroepen, in alliantie met het ego, zodat we ons niet langer herinneren dat we denkgeest zijn die een keuze kan maken over deze hele knoeiboel, en daardoor blijft het bestaan van het ego verzekerd en wordt niet in twijfel getrokken.
Maar ons doel met de Cursus is niet het ongedaan maken van onze vereenzelviging met het lichaam en ons geloof in de denkkracht van het brein. Ons doel is eerder het ongedaan maken van ons geloof in de werkelijkheid en de waarde van schuld en aanval in onze relaties – die tussen lichamen in de wereld worden ervaren, hoewel ze alleen in de denkgeest plaatsvinden. Jezus vraagt ons nooit om meer te doen dan dat waarvan hij weet dat wij ertoe in staat zijn. We zijn dan misschien nog niet in staat onze vereenzelviging met dit lichaam los te laten, maar we zijn heel goed in staat om met zijn hulp onze speciale relaties te vergeven. En dat is alles wat we hoeven te ‘snappen’. Als wij ons deel doen, zal de rest vanzelf gaan, zo verzekert Jezus ons. Wij zijn niet verantwoordelijk voor de gevolgen van het wonder – wij zijn alleen verantwoordelijk voor de keuze ervoor (T27.V.1:2-5). En het doet er niet toe of we denken dat we die keuze met onze hersenen of met onze denkgeest maken. Al wat ertoe doet is onze bereidwilligheid om te vergeven, dat wil zeggen dat we niet langer oordelen en niet meer volhouden dat wij weten wat we nodig hebben.
In V#089 , V#117 , V#226 en V#322 wordt de relatie tussen denkgeest en lichaam verder besproken.