Ik heb het Tekstboek van Een cursus in wonderen gelezen en ga binnenkort met de lessen beginnen. Ik merk dat ik me meer en meer depressief voel en ik maak me zorgen over mijn gezondheid. Omdat ik al een aantal jaren een spirituele student ben weet ik dat het lichaam slechts een illusie is en dat we controle over onze gedachten hebben. Maar ik heb het gevoel dat ik nooit vrede zal bereiken. Soms voel ik mij zo kwaad en depressief dat ik me afvraag: wat kan het me nog schelen? Ik voel dat ik dringend hulp nodig heb!
Antwoord: De toestand die jij beschrijft – wetend dat uiteindelijk onze eigen gedachten onze ervaring bepalen, terwijl we toch soms verstrikt raken in depressiviteit en woede – is ongetwijfeld heel vertrouwd voor veel spirituele studenten. Ironisch genoeg verhoogt de kennis dat we niet ellendig hoeven zijn vaak juist ons bewustzijn van hoe ellendig we er aan toe zijn. Bovendien is het waarschijnlijk dat het idee om met het Werkboek te beginnen voor het ego enorm bedreigend is. Zoals de Cursus zegt: “Het ego zal jouw beweegredenen aanvallen zodra die duidelijk niet meer overeenstemmen met zijn waarneming van jou. Op dat moment zal het bruusk van argwaan overgaan op kwaadaardigheid, aangezien zijn onzekerheid is toegenomen” (T9.VII.4:6-7). Dus misschien kan het je troosten dat jouw reactie op je poging spiritueel te groeien vrij gewoon is. Het is geen symptoom van zwakheid of een teken dat je faalt.
Als je voelt dat je dringend hulp nodig hebt, zoek die dan in onverschillig welke vorm waarvan je denkt dat die nu effectief voor jou kan zijn. Aarzel bijvoorbeeld niet om medische of psychologische hulp te vragen. Het is waar dat werkelijke genezing uitsluitend door het wonder komt; de verandering van waarneming die in de denkgeest plaatsvindt. Dat is het enige wat ons tot duurzame innerlijke vrede brengt. Maar zolang we aan schuld vasthouden, of aan identificatie met onszelf als de afgescheiden, fysieke wezens die we lijken te zijn, hoeven we onszelf geen fysieke of psychologische hulp te ontzeggen. Hoewel Jezus de pogingen om problemen op te lossen waar ze niet zijn – d.w.z. in de wereld – als magie bestempelt, zegt hij nergens dat we dat niet moeten doen. Hij vertelt ons zelfs dat het ontkennen van het bestaan van de wereld of het lichaam “een bijzonder onwaardige vorm van ontkenning” is (T2.IV.3:11). (Zie ook T2.IV.4, 5.)
Emotionele ups en downs, en eindeloze zorgen en pijntjes, zijn onvermijdelijk voor het lichaam. Ja, we verzonnen deze wereld juist om voortdurend geworstel te ervaren wat Gods Liefde uit onze denkgeest wist. We kunnen dus niet verwachten dat onze problemen gemakkelijk tot rust zullen komen. Het is niet behulpzaam om ons schuldig of gefrustreerd te voelen omdat ze er nog zijn.
Wat wel helpt is het besef dat onze pijn juist het curriculum is dat de Heilige Geest gebruikt om ons te leren dat we niet het slachtoffer zijn van de wereld die we zien (W57.1.31). Daarvoor moeten we Hem vragen onze hand vast te houden, en met ons zonder oordeel naar onze pijn te kijken. Hij leert ons dat onze problemen louter een indicatie zijn dat ons intellectuele begrip van de illusoire aard van de wereld en het lichaam nog altijd overschaduwd wordt door onze angst. Angst vraagt om liefde en begrip, niet om straf.
Het is het waard om door te gaan op het spirituele pad, zelfs als je het gevoel hebt dat je niet verder komt. Als we beseffen dat de niet-oordelende Liefde van de Heilige Geest in onze denkgeest is – naast onze angst – ontdekken we dat onze waanzin geen effect heeft op Gods Liefde. Op deze manier verminderen onze angst en pijn geleidelijk, en verliezen ze de macht die ze over ons schenen te hebben. Het kan zijn dat het lang duurt voordat ze verdwijnen, maar langzaamaan zijn ze niet meer zo belangrijk. Uiteindelijk kunnen we, iedere keer als we pijn voelen, er simpelweg naar kijken en zeggen: ‘Daar gaan we weer. Dit is niets nieuws.’
Totdat we dat punt bereiken kunnen we, wanneer we denken dat onze pijn een ellendig eindpunt is, in plaats van een dwaze, tijdelijke wegversperring, ons Jezus’ liefdevolle advies herinneren: “Het ego marcheert steeds zijn nederlaag tegemoet, omdat het denkt dat het mogelijk is over jou te zegevieren. En God denkt daar anders over” (T23.I.2:6-7).