Ik heb een vraag over de volgende citaten uit het Tekstboek die betrekking hebben op God/de Heilige Geest en de Cursus, die ons confronteren met onze afgescheiden wereld en ons afgescheiden ego.
“Je bent enkel in een onmogelijke situatie omdat je denkt dat het mogelijk is in zo'n situatie te zijn. Je zou in een onmogelijke situatie verkeren als God jou je volmaaktheid liet zien en je bewees dat jij je had vergist. Dit zou aantonen dat de volmaakten niet in staat zijn zichzelf tot het bewustzijn van hun eigen volmaaktheid te voeren, en daarmee het geloof ondersteunen dat wie alles heeft hulp behoeft en dus hulpeloos is” (T6.IV.10:1-3).
“Wat zou er gewonnen zijn als God jou zou bewijzen dat je op een waanzinnige manier hebt gedacht? . . . Wat zou je anders kunnen voelen dan angst als Hij het zelf dat jij gemaakt hebt zou confronteren met de waarheid die Hij voor jou geschapen heeft? Je zou twijfelen aan je juiste denken, de enige plaats waar jij de innerlijke gezondheid kunt vinden die Hij jou gegeven heeft” (T6.IV.11:5,9,10).
Ik begrijp dat gezegd wordt “God onderwijst niet” en dat Hij niet bewijst dat we waanzinnig hebben gedacht. Maar is dat niet precies wat Een cursus in wonderen probeert te doen: aan ons bewijzen dat we inderdaad NIET in een werkelijke wereld leven en NIET van God afgescheiden zijn? Plaatst de Cursus ons daardoor niet in een onmogelijke situatie en spreekt hij zichzelf in dit opzicht niet flagrant tegen? Wat zie ik verkeerd? Zullen we inderdaad niet ‘de enige plaats betwijfelen waar God Zijn gezondheid plaatste,’ als we ‘onderwezen’ worden dat we echt NIET apart van het goddelijke zijn? Kan dit misschien de reden zijn dat ik soms het gevoel heb dat de Cursus ‘onmogelijk te doen’ is – niet vanuit een emotioneel, maar een logisch standpunt?
Antwoord: Gevraagd worden om ongedaan te maken wat nooit gebeurd is, is zeker een paradox, zo niet een heel goede koan. En ja, de Cursus brengt ons door logica gestuurde intellect vaak tot verbijstering, terwijl hij de exacte logica uit de doeken doet van het denksysteem dat ons bracht tot ons geloof en ons misleidde dat waanzin gezondheid is. Aan de ene kant zouden we, als God Zelf rechtstreeks onze onjuistheid en waanzin aan ons zou meedelen, niet anders concluderen dan dat ons bestaan los van Hem op een bepaalde manier werkelijk is, en dat we inderdaad bang moeten zijn voor de gevolgen van wat we gedaan hebben.
Aan de andere kant echter is onze ervaring dat we hier afgescheiden en los van God leven, en dat daarmee iets vreselijk mis is. Wat verschijnt als Een cursus in wonderen is echt een antwoord op deze roep om hulp die diep van binnen in ons oprijst. Ja, de Cursus vertelt ons dat de wereld niet werkelijk is en dat we niet van God afgescheiden zijn – dit kan alleen in een illusie zo zijn, maar in waarheid kan er zelfs geen illusie van afscheiding zijn. Aldus worden we met ons enorme zelfbedrog geconfronteerd. Maar ons wordt het middel gegeven om met de onderliggende angst, die onvermijdelijk aan de oppervlakte komt wanneer we in verbinding staan met deze boodschap, om te gaan. Ons wordt geleerd dat schuld en angst niet gerechtvaardigd zijn met het oog op het nu ontmaskerde plot om te verbergen wat wij ons indachten als ons verraad, en bedekten met ons ‘gezicht van de onschuld’. Maar het is niet God die onze misvatting ontmaskert, want God kan niet reageren op wat niet bestaat. Een deel van onze eigen denkgeest heeft ervoor gekozen zijn eigen werkzame systeem in twijfel te trekken. De leringen van de Cursus symboliseren dit proces van twijfel dat zich in onze eigen denkgeest afspeelt: we trekken zaken in twijfel, vragen om hulp, herwaarderen zaken, en kiezen er uiteindelijk voor om dat te corrigeren wat we nu zien als alleen maar een verkeerde keuze die in werkelijkheid nooit echt plaatsvond.
De Cursus werd geschreven op een hoog intellectueel niveau, zoals velen hebben geconstateerd, en waar vele anderen over hebben geklaagd. Toch komt er een moment in ons werken met de Cursus waarop ingezien wordt dat ons intellect deel van het probleem is. Want het dient voornamelijk om ons idee van onszelf als autonome wezens te bevestigen; autonome wezens die in staat zijn problemen te herkennen en op te lossen voor het in stand houden van onze soort, en zelfs het universum zelf. In het genezingsproces van de denkgeest kan ons intellect ons maar tot daar brengen, omdat het voornamelijk functioneert in het domein van de dualiteit. En zoals veel mystici hebben gezegd: het intellect moet overstegen worden om God rechtstreeks te kunnen ervaren. Dit alles is een manier om te zeggen dat er geen bevredigende intellectuele antwoorden zijn op sommige van de vragen die vanzelfsprekend opkomen als we ons verdiepen in de leringen van de Cursus. Onze problemen verwijzen naar wat we onszelf hebben aangedaan: “Toen jij zichtbaar maakte wat niet waar is, werd wat wel waar is voor jou onzichtbaar” (T12.VIII.3:1). “Voor jou kán het wonder niet natuurlijk lijken, want wat jij gedaan hebt om je denkgeest te schaden heeft hem zo onnatuurlijk gemaakt dat hij zich niet herinnert wat natuurlijk voor hem is. En wanneer jou gezegd wordt wat natuurlijk is, kun je het niet begrijpen” (T16.II.3:1-2).
Tenslotte is er die uitspraak die veel studenten frustrerend en nogal vernederend vinden, waar Jezus vriendelijk ons intellect aanspreekt en zegt: “Je bent er nog steeds van overtuigd dat jouw inzicht een machtige bijdrage vormt aan de waarheid, en haar maakt tot wat ze is. Toch hebben we beklemtoond dat je niets hoeft te begrijpen. Verlossing is makkelijk, juist omdat ze niets vraagt wat je niet nu meteen kunt geven”(T18.IV.7:5-7). Dit komt neer op het in evenwicht brengen van onze intellectuele pogingen, in de nederige erkenning dat we onszelf niet zonder hulp van buiten ons vertrouwde denksysteem uit de warboel kunnen halen waar we onszelf inbrachten. Zo gebruiken we ons intellect om aan ons intellect voorbíj te gaan. We leren vertrouwen op de innerlijke Aanwezigheid, die het herstel van onze denkgeest naar de staat van zuivere Eenheid met onze Bron symboliseert.